België nam met een hervormingswet als eerste in Europa de belangen van sekswerkers serieus. In Nederland dreigt het omgekeerde.
Ine Vanwesenbeeck
In de nacht van 17 op 18 maart heeft het Belgische parlement met overgrote meerderheid het 'decriminaliseringsproject sekswerk' goedgekeurd. Met deze moedige hervorming wordt, zoals gloedvol verwoord door de betrokken minister, korte metten gemaakt met 'een contraproductief slachtoffer- discours dat sekswerkers enkel meer stigmatiseert en afhankelijk maakt van anderen'.
Voor sekswerkers betekent dit dat zij de vrijheid en controle over het werk kunnen gaan ervaren, accountants en chauffeurs kunnen aannemen zonder dat die strafbaar zijn, zij niet door strafbare klanten worden opgejaagd en, in geval van uitbuiting en geweld, zonder problemen de politie kunnen inschakelen.
België is met deze pragmatische koerswijziging het eerste land in Europa dat de belangen van sekswerkers serieus neemt. En België versterkt, opnieuw in de woorden van de minister, 'haar naam als ethisch progressieve natie'.
Nederland leek enkele decennia geleden ook zo'n voortrekkersrol te vervullen. Internationaal werd het liberale beleid geroemd. Maar toen in 2000 het bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht werd geschrapt, werd het onmiddellijk vervangen door een systeem van strenge gemeentelijke regels. Repressie en verbod bleken van meet af aan belangrijker dan positieverbetering. Inmiddels is driekwart van de vergunde werkplekken verdwenen, heeft een slinkend aantal exploitanten een monopoliepositie verworven en is het voor sekswerkers vrijwel onmogelijk geworden legaal zelfstandig te werken. Onder invloed van een visie op sekswerk waarin vooral de mensenhandel en het slachtofferschap domineren, neigt de landelijke overheid ertoe de beroepsgroep weer in de verdachte, criminele hoek te plaatsen.
Al jaren wordt gesproken over een nieuwe wet, de Wet regulering sekswerk (Wrs), die vanwege de verplichting van registratie (ook voor individuele sekswerkers) en de vele vormen van strafbaarheid, onvermijdelijk aanstuurt op een groot illegaal circuit waarin de veiligheid en gezondheid van sekswerkers ernstig wordt bedreigd.
Een manco van de Wrs-plannen is dat ze de impact van het stigma op sekswerk (en op de bereidheid tot registratie) onderschatten. In Duitsland, waar al is geëxperimenteerd met een vergelijkbaar repressief beleid, liet maar een klein deel van voorheen legaal werkende sekswerkers zich, uit angst voor verlies van privacy, registreren en belandde de rest zo ongewild in de illegaliteit.
Bovendien valt de juridische haalbaarheid van de plannen nog te bezien. Ze staan op gespannen voet met het recht op vrije beroepskeuze, het recht op privacy, het recht op toegang tot politie, justitie en gezondheidszorg, het recht op gelijke behandeling en het recht op bescherming tegen geweld en discriminatie. De contraproductiviteit en schadelijkheid van de nieuwe wetsvoorstellen wordt onderschreven door een rijke internationale literatuur. Het toezichthoudend comité van het VN-Vrouwenverdrag heeft zich uiterst kritisch uitgelaten over het Nederlandse wetsvoorstel.
Hier te lande zijn ernstige bedenkingen geuit door de Autoriteit Persoonsgegevens, de Raad van State en een aanzienlijk aantal gemeente- en politieambtenaren. Een analyse van de 286 (openbare) ingezonden brieven bij de consultatieronde in 2021 laat zien dat liefst 89 procent van de deskundige instanties en personen zich onomwonden uitspreekt tegen de voorgenomen wetswijziging.
Maar alle weerstand, rationaliteit en evidente schadelijkheid ten spijt, worden de voorstellen binnenkort nagenoeg ongewijzigd voorgelegd aan de Kamer. Dat heeft alles te maken met de eisen van de christelijke regeringspartijen.
Met name de ChristenUnie heeft (opnieuw) regeringsdeelname afhankelijk gemaakt van invoering van de Wrs. Deze partij komt kennelijk niet los van de naïeve en onrealistische gedachte dat sekswerkers er wel mee zullen ophouden als we hen het werken maar moeilijk genoeg maken.
Invoering van de Wrs zal geen enkele bijdrage leveren aan de bestrijding van misstanden en de meeste sekswerkers zullen opnieuw geen poot hebben om op te staan. Maar de ChristenUnie toont zich onverschillig voor de mensenrechten van sekswerkers. De partij heeft er geen moeite mee sekswerkers te offeren aan een moralisme dat opvallend onchristelijk moet worden genoemd, gezien de negatieve gevolgen voor een groep die nota bene juist door hen steeds als 'kwetsbaar' wordt gekenschetst.
Deze zomer zal de behandeling van de Wrs plaatsvinden in de Tweede Kamer. Ik mag hopen dat de volksvertegenwoordigers zich zullen laten inspireren door het ethisch realisme van onze zuiderburen en niet door het (on)christelijke moralisme van de ChristenUnie.
Ik mag ook hopen dat zij de koehandelachtige coalitieafspraken afwijzen, erkennen dat de rechten van een gemarginaliseerde en gestigmatiseerde groep mensen zwaarder wegen en vervolgens tegen de Wet regulering sekswerk stemmen.
Ine Vanwesenbeeck is emeritus hoogleraar jeugdstudies aan de Universiteit Utrecht, namens bestuur en leden van SekswerkExpertise.